Taal heb je nodig om de wereld te kunnen begrijpen en om te
kunnen communiceren met je omgeving. Dit leer je van jongst af aan. Taal is een
tekst met zinnen en die zinnen bevatten woorden. Die woorden kunnen
verschillende soorten betekenissen hebben. Dat hangt af van jou omgeving en
cultuur. Als je in een warm land woont waar de zon vaak schijnt, zal je sneller
zeggen ‘de zon schijnt’. Maar in hetzelfde land kan je niet zo snel leren dat
het regent. Want je ziet het niet in je omgeving. Door culturen spreekt men
verschillende talen en kijken anders tegen de wereld aan. Zoals de mensen in
Saoedi Arabiƫ en de mensen uit Amerika. Als je bijvoorbeeld in Amerika een
kopje thee wilt, krijg je niet alleen thee maar meestal ook wat lekkers bij
maar als je het in Nederland krijg je alleen een kopje thee.
Associƫren houdt in dat als je een woord hoort dat je dan
meteen een gedachte krijgt met het betekenis daarvan zoals bijvoorbeeld: het
vragen van een konijn aan een Nederlander. Dit doet hun meteen denken een huisdier. Maar in China worden ze herkend
als konijnen waarvan de bont geplukt wordt, dus dat ze geld verdienen. De
gevoelswaarde van het woord in het Nederlands is anders dan in het Chinees. In
China is het dus ongewoon om een konijn als huisdier te hebben.
1. Hoe leer je taal?
Door de omgeving en cultuur.
2. Waarom is taal nodig?
Om te kunnen communiceren met de wereld.
3. Hoe zou het komen dat het Nederlands
talloze uitdrukkingen met water, sneeuw, ijs en regen heeft?
Het komt door de omgeving van Nederland. Het is in Nederland
meestal heel erg koud.
4. Wat houdt associeren in?
Dat houdt in dat als je een woord hoort dat je dan meteen
een gedachte krijgt met het betekenis daarvan.
5. Hoe kan de gevoelswaarde van twee aparte
landen verschillen?
Door associaties. Want ze kunnen beide andere blikken hebben
over een bepaald onderwerp.
instructiefilpje:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten