vrijdag 10 januari 2014
inleiding
Het maken van een portfolio is leuk geweest. het afgelopen periode heb ik ongeveer hetzelfde gedaan als deze periode. alleen leer ik wat meer erbij. geen een opdracht was makkelijk of moeilijk voor mij. ze waren allemaal even goed te maken. in mijn portfolio heb ik deze periode een taalportret, woordenschatschrift, verwerkingsopdrachten, tijdschriftreader en een reflectie. de opdracht: woordenschatschrift vond ik het leukst, omdat je naast een opdracht maken ook nieuwe woorden erbij leert.
donderdag 9 januari 2014
reflectie
Deze periode heb ik al mijn huiswerk op tijd
gemaakt. Ik ben serieus bezig geweest met Nederlands. Alleen ging het met
spelling niet zo goed. Voor de rest ging het wel goed. De samenwerking met de
stamgroep viel ook best wel mee. Mijn cijfers zijn niet heel laag en ook niet heel
hoog. Ik ben wel blij met mijn cijfers, dat is het belangrijkst. Mij maakt het
niet uit of ik hele hoge cijfers heb of dat ik eerste van de klas ben
enzovoort. Als ik de klas maar over kan. er zijn zoveel mensen die zich dood leren om hoge cijfers te kunnen halen. ik vindt het allemaal niet nodig. je moet ook een leven buiten school hebben. niet alles betekent school. ik heb ook mijn familie, vrienden, kennis etc. ik kan wel al mijn tijd besteden aan school en niks aan mijn prive leven. dan ben ik wel leveloos. je komt maar een keer op deze wereld en je bent maar 1 keer jong, dus waarom zou ik dat verpesten.
intervieuw met Maren Stoffels
1. Wat vindt
u er zo leuk aan, om een schrijver te zijn?
Schrijven maakt me vrolijk. Ik kom steeds meer dingen te
weten. Mijn Nederlandse taal gaat vooruit. Ik kom steeds meer over het leven te
weten. Het leert me veel en daarnaast leer ik mensen ook veel. Ik geef ze een
leesplezier.
2. Wat voor
soort verhalen vind u het meest leuk om te schrijven?
Ik schrijf meestal verhalen die werkelijk ook zouden kunnen
gebruiken. Zo kunnen mensen er ook wat van leren en niet dat ze alleen gaan
fantaseren. Ze kunnen er veel van leren en mensen helpen door voorbeelden te
lezen.
3. Wat voor
invloed heeft het om een schrijfster te worden in uw leven?
Mijn kinderen hoeven later zelf niet naar de bieb te gaan.
Ze kunnen mijn eigen boeken lezen. Het geeft een goed gevoel dat anderen mijn
eigen geschreven boeken lezen en dat ze ervan genieten. Ik zal mensen ook
proberen te beÏnvloeden dat ze een schrijver/schrijfster worden. Het is
namelijk een hele leuke beroep.
‘Nee, ik ben pas 2x echt goed verliefd geweest. Tuurlijk had
ik hiernaast wel een paar crushes, maar echt smoorverliefd was ik dan niet. Als
ik verliefd ben, dan heb ik het ook echt zwaar te pakken.’
5. Wanneer
wist je dat je schrijfster wilde worden?
‘Ik wist het sinds de 2e klas van het vwo. Toen ik in mijn
eindexamenjaar zat - ik was toen 17 - kwam mijn eerste boek uit. Het was heel
gek om brugklassers mijn boek Dreadlocks & Lippenstift te zien lezen.
Sommigen hadden dat boek zelfs voor hun boekbespreking gekozen! In de pauze
kwamen er soms meisjes naar me toe en vroegen of ik een samenvatting voor hen
wilde maken. Dat heb ik niet gedaan, hoor.’
6. Kon je het
schrijven en leren voor examens wel combineren?
Het was heel moeilijk, maar ik heb het wel gehaald. Ik wilde
niet blijven zitten. Gelukkig werd het pas een jaar later echt druk door mijn
boeken. Ik heb niet verder gestudeerd en daar heb ik nooit spijt van gehad.
Schrijven is wat ik wil blijven doen.’
7. Waar haalt u inspiratie vandaan?
Overal vandaan. Vooral uit dingen die om me heen gebeuren.
Als schrijver moet je altijd opletten. En als het om iemand gaat, moet je
vooral niks gemist hebben. Anders ontbreekt je verhaal.
8. Wat vindt u het
leukst aan uw beroep?
Dat elke dag anders is. Je werkt telkens aan een nieuw boek,
dus het is altijd weer opnieuw een leuk dag. Het is niet saai. Je maakt steeds
nieuwe dingen mee, dan telkens dingen te herhalen, zoals sommige beroepen.
9. Heeft u veel
contact met andere schrijvers?
Ja ik vind dat heel
gezellig. Soms wisselen we zelfs van ideeën. Soms vertellen we een stukje van
ons boeken aan elkaar. Het is een leuk moment. Want niet iedereen vind het leuk
om een schrijver te worden. Het geeft dan een leuk gevoel om anderen te zien
die het met je eens zijn.
10. Heeft u al
ideeën voor nieuwe boeken?
Ik ben inmiddels al
bezig. En ik maak ook notities van bepaalde dingen waarop ik terug kan komen.
Ik heb nu al gedachtes over een paar jaar later. Ik denk en schrijf met plezier
mijn boeken. Het is net een hobby voor mij terwijl ik er ook wat voor verdien.
leesvaardigheid vragen
1. welke alinea's vormen de inleiding?
antw.: alinea 1.
2. wat is het doel van de schrijver?
antw.: lezers amuseren.
3. wat is de onderwerp van de tekst?
antw.: A.B.N ( algemeen beschaafd Nederlands)
4. wordt de tekst door de mond van de schrijver geschreven?
antw.: ja het wort aangeduid op de schrijver.
5. op welk manier van lezen is het al genoeg om alles te weten?
antw.: globaal lezen.
6. hoe kom je achter de woorden die je niet goed kent?
antw.: informatie uit de rest van de tekst halen.
7. wat is de kernzin van aline 3?
antw.: laatste zin.
8. wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
antw.: het belang van A.B.N
9. welke alinea's vormen de slot van de tekst?
antw.: de laatste alinea
10. noem een oorzaak- gevolg band in de tekst.
antw. als mensen A.B.N spreken is er meer respect tegen elkaar.
inleiding spelling
Spelling word
beschouwd als taal. Het is nodig voor je sociale en culturele ontwikkeling. In
Nederland hebben wij spelling nodig. Om spelling te kunnen beheersen moeten
alle kinderen naar school. Omdat je naar school gaat kan je later een toekomst
krijgen. Het leven is eigenlijk een kringloop met allerlei dingen die
veranderen en bijkomen. Hoe groter een mens word, hoe beter ze na kunnen denken
en hoe volwassener je dingen begrijpt. In dit artikel gaan we het hebben over
hoe mensen over spelling denken. Je kan kijken hoe jongeren denken over
spelling, maar ook hoe volwassene er over nadenken. Maar wat wij ervan vinden
is dat het erg belangrijk is voor onze sociale status en ook voor onze
Nederlandse taal.
leesautobiografie
verwerkingsopdrachten
periode 1
periode 2
** - Schrijf een krantenartikel van ca. 300 woorden en gebruik daarin minimaal 20 woorden uit je woordenschatschrift. Het krantenartikel mag overal over gaan.
** - Maak een schema met drie categorieën en plaats onder iedere
categorie minimaal 5 woorden uit je woordenschatschrift. Bijvoorbeeld: Categorie: Voedsel; Woorden: ijsje, kaas,
tortilla etc.
Mobiliseren
|
firma
|
predikaat
|
oorlog
|
geld
|
Bewaken
|
wapen
|
vergadering
|
Gebouwen
|
klaarmaken
|
toekomst
|
Auto’s
|
strijd
|
werken
|
Beroemde
mensen
|
vijand
|
bouwen
|
Kinderen
|
periode 2
** - Schrijf een krantenartikel van ca. 300 woorden en gebruik daarin minimaal 20 woorden uit je woordenschatschrift. Het krantenartikel mag overal over gaan.
Tegenwoordig zijn
er veel meer kindermishandelaars. Heel veel kinderen zijn dagen, weken, maanden
en soms zelfs jaren weg. Waar ze zijn weet niemand. Soms krijg je ze heel
terug, maar dan is er iets met ze gebeurd zoals ontmaagd of er zijn organen
weg. Dus het kan zijn dat de kinderen dood gaan. Dit keer weet niemand of het
een echt mishandeling is. Een jongeman van 16 jaar genaamd Osman Kasar en een
jongedame Dilan Kehya waren sinds dinsdagochtend vermist. Ze waren zogenaamd
uit huis gegaan om naar school te gaan, maar geen een die naar school ging en
terug naar huis kwam. Er wordt gezegd dat ze verliefd op elkaar waren en samen
wegliepen en weer werden gevonden bij de Duitse grens. Maar sommigen denken dat
ze worden geleid door mensen die met zwarte werk bezig zijn. Niemand die nog
zeker weet wat er echt met ze aan de hand is. Maar dat ze samen waren
vertrokken is wel bekend. We kunnen natuurlijk niet geloven dat jongeren op
zulke leeftijd al van huis weg lopen. De ouders waren natuurlijk ook heel erg
verdrietig geworden. Ze wilden hun kinderen zo snel mogelijk terug zien. Ze hebben
nog geluk dat ze hun kinderen terug hebben zonder dat er iets met ze aan de
hand is. We hopen nog voldoende geïnformeerd te worden, zodat we het ook meteen
met jullie kunnen mededelen. Alles is al bekend bij de politie, maar totdat het
in ons handen komt duurt nog even. Er wachten hun nog wel veel camera’s af. Het
is niet een goed voorbeeld voor kinderen op hun leeftijd. Kijk goed uit voor
jullie kinderen!
woordenschatschrift
periode 1
1. Gedenderd: zich
met daverend lawaai voortbewegen.(de kinderen denderen te veel).
2. Mobiliseren:
klaarmaken voor de oorlog.(wij mobiliseren voor de slag bij de kust).
3. Missaal:
boek waaruit de priester de mis leest.(heel stilletjes zat iedereen naar de
priester te luisteren die de missaal ging voorlezen).
4. Ontsieren:
de schoonheid verminderen.(wij ontsieren de woonkamer, omdat dat niet geschikt
was voor een doodshuis).
5. Opensperren:
gesperd wijd open.(van schrik sperde ik mijn ogen open).
6. Part:
gedeelte.(mijn part van ons werkstuk heb ik af).
7. Spagaat: zit
met de benen 180 graden gespreid.(ik heb altijd geprobeerd spagaat te zitten).
8. Sopraan:
hoogste vrouw/ kindzangeres.(ik vind die sopraanzangeressen zo verschrikkelijk
zingen).
9. Halm:
stengel van grassen en granen.(de hal in de park was bijna dood door
watertekort).
10. Kuif:
openstaande bos boven op het hoofd.(die man is kaal, behalve als je die twee
kuifjes op het voorhoofd niet meetelt.
11. Firma:
bedrijf.(de firma naast ons is faillied gegaan).
12. Behendig:
handig en vlug.(mijn moeder maakt behendig eten voor ons klaar).
13. Illustrator:
beeldend kunstenaar.(ik vroeg de illustrator of hij mij kon natekenen).
14. Schromelijk:
in heel hevige mate.(op dat belangrijke ogenblik vergiste de piloot zich
schromelijk).
15. Defensie:
verdediging.(het ministerie van defensie zorgt voor het leger van een land).
16. Reumatiek:
ziekte met pijnlijke ontstekingen aan je gewrichten.(ik krijg medicijnen voor
mijn reumatiek).
17. Associëren:
verbinden.(muizen associëren met kaas).
18. Luidruchtig:
met veel lawaai en vervelend.(de publiek juichte luidruchtig).
19. Fanfare:
muziekkorps met alleen koperen blaasinstruments en slagwerk.(ik hoor de fanfare
en vrolijke mars spelen).
20. Canvas:
stevig doek van linnen.(camperen in een canvas tent).
21. Jargon:
woorden die allen binnen een vakgebied of groep gebruikt worden.( het jargon
van de medisch specialist kan ik niet begrijpen).
22. Code:
manier om veel info kort te noteren.(proberen een code te kraken).
23. Associaties:
het onbewust verbinden van de ene geachte met de andere.( dat roept sterke
associaties met mijn kindertijd op).
24. Contaminatie:
besmetting.(ik heb een constaminatie aan mijn oor).
25. Gevoelswaarde:
affect.(ik heb geen gevoelswaarde voor een varken)
26. Vonnis:
uitspraak van de rechter waarin hij de straf bekend maakt.(het vonnis luidde
twee jaar gevangenisstraf).
27. Onoprecht:
geveinsd.(de jongen voelt zich onoprecht)
28. Onthutsend:
verbijsterend.(onthutsend weinig inzicht in wat hij te weeg brengt).
29. Predikaat:
bewaker.(automobilist kreeg het predikaat oprechte spijt).
30. Ontraden:
de raad geven iets niet te doen.(het werd hem ontraden).
31. Clignoteur:
knipperlicht.(de clignoteur van de auto’s was ik vergeten uit te doen).
32. Croesus:
zeer rijk iemand.(de koningin is Croesus, dat zie je aan haar juwelen).
33. Oelewapper:
waardeloos persoon, suf.(de jongen die me stalkte op een nep account vind ik
een oelewapper).
34. Contemporain:
hedendaags.(contemporain is de technology gestegen).
35. Fiduci:
vertrouwen.(ik heb geen fiduci in dat leugenaar).
36. Graviditeit:
zwangerschap.(tijdens de graviteit kotsen vrouwen vaak).
37. Macaber:
griezelig.(ik vind de brug naast ons huis heel erg macaber).
38. Refectorium:
eetzaal.(op school eten wij in de eetzaal).
39. Renunciatie:
afstand.(de renunciatie van hier naar Rusland is heel groot).
40. Scabreus:
schuin.(je neus ziet er schuin uit).
41. Schrander:
verstandig.(het is niet zo verstandig om in het winter tshirt te dragen).
42. Sjikker:
dronken.(de sjikker man was aan het wiebelen op een lepel).
43. Sinecure:
gemakkelijk baantje.(schoonmaken is een sinecure).
44. Loeder:
gemeen persoon.(mijn aardrijkskunde leraar is een loeder).
45. Meedogenloos:
zonder medelijden.(de oude dokter was meedogenloos).
46. Benepen:
benauwd.(het is in Turkije heel erg benepen).
47. Routine:
ervaring.(ik heb geen routine in dat beroep).
48. Fiasco:
mislukking.(mijn vorige ontdekking was totaal een fiasco).
49. Parallel:
evenwijdig.(de twee grafieken in de assenstelsel waren parallel).
50. Feilloos:
zonder fouten.(ik heb mijn toets feilloos gemaakt).
51. Hachje:
leven,lichaam.(ik heb een snee in mijn hachje).
52. Monotoon:
eentonig.(de laatste track van Miley Cyrus vonden ze eentonig).
53. Geoorloofd:
toegestaan.( door de vertraging van de tram was mijn afwezigheid niet
geoorloofd).
54. Dupe:
slachtoffer.(de dupe was dood geslagen).
55. Benijden:
jaloers zijn op.(zij benijden het meisje die een zwarte band heeft voor
karate).
56. Barbaars:
ruw.(het vlees van de restaurant was heel erg Barbaars).
57. Kannibaal:
menseneter.(een kannibaal durf ik niet eens te zien).
58. Belemmeren:
verhinderen.(dat medicijn verhindert de reactievermogen).
59. Gecompliceerd:
moeilijk.(de scheikunde toets was heel erg gecompliceerd).
60. Inheems:
binnenlands.(dat bedrijf produceert inheems).
61. Fataal:
dodelijk.( dat ontvlambare vloeistof is fataal).
62. Portefeuille:
bergmiddel voor papier.(ik leg al mijn papieren in mijn portefeuille).
63. Beemd:
waterrijk land.(nederland is een beemd land).
64. Stoïcijns:
onverstoorbaar.(mijn nieuwe huisdieren zijn stoïcijns, waardoor ik niet word
afgeleid).
65. Sjofel:
armoedig.(afrika is een sjofel werelddeel).
66. Minuscuul:
heel klein.(mieren zijn minuscuul. Ze zijn bijna niet te zien).
67. Sereen:
kalm.(dat jongen ziet er kalm uit).
68. Filantroop:
menslievend persoon.(mijn mentoren op deze school zijn filantroop).
69. Prevelen:
mompelen.(mijn moeder prevelt altijd als ik iets niet goed doe).
70. Robuust:
stevig gebouwd.(het nieuwe gebouw word heel stevig gebouwd).
periode 2
1.
Fantoom: spook, angstaanjagend beeld. Ik zag een
fantoom in de spookhuis.
2.
Apocrief: twijfelachtig. Ik ben nog apocrief of
ik die schoenen nou moet halen of niet.
3.
Croesus: zeer rijk iemand. Een croesus heb je
niet veel in Nederland, meestal in Amerika.
4.
Contemporain: hedendaags. Contemporain zijn er
steeds meer gays te zien.
5.
Fiduci: vertrouwen. Ik heb geen fiduci in dat
leraar.
6.
Flagrant: zeer duidelijk. Ons leraar Nederlands
kan alles flagrant uitleggen.
7.
Geëcuibleerd: in evenwicht. Dat tros tomaten
zijn Geëcuibleerd met 1 kilo ijzer.
8.
Graviditeit: zwangerschap. Tijdens de
graviditeit kotst een vrouw de eerste 3 maanden lang.
9.
Gratuit: ongemotiveerd. Ik ben gratuit in dat
toets.
10.
Scabreus: schuin. De muren van de gebouw die ik gisteren zag
waren scabreus.
11.
Lebensraum: ruimte in oost- europa die de
Duitsers volgens de Nazi’s nodig hadden om te leven.het lebensraum veroveren
voor het duitse volk.
12.
Apeasement: politiek om toe te geven aan eisen
van Hitler om de vrede te bewaren.het apeasement was mislukt.
13.
Blitzkrieg: bliksemoorlog. Kansloos tegen de
blitzkrieg.
14.
Collaboratie: samenwerking met de vijand.zonder
collaboratie konden de Duitsers Nederland niet besturen.
15.
Censuur: toezicht vooraf op media berichten. De
pers werd met scherpe censuur aan banden gelegd.
16.
Genocide: volkerenmoord. Sovjet unie
organiseerde de ss een genocide.
17.
Kamikaze: japanse zelfmoordpiloot. Om de schepen
uit te schakelen, zette de japanse legerleiding het wapen van de kamikaze in.
18.
Dwangarbeid: arbeid die mensen onder dreiging
van straf tegen hun wil verrichten.
19.
Vetorecht: het recht om een besluit tegen te
houden. Frankrijk zijn lid en hebben vetorecht.
20.
Staatshoofd: hij of zij die volgens de grondwet
het hoogste gezag in een staat heeft. Hitler was een staatshoofd.
21.
Pragmatisch: praktisch, nuttig, bruikbaar. een
pragmatische benadering van het fileprobleem.
22.
Confabuleren: het gaten in het geheugen opvullen
met verzinsels. Het vrouw met alzheimer confabuleert.
23.
Megalomaan: grootheidswaanzin. De man is
megalomaan bezeten.
24.
Erudiet: geleerdheid. Professor einstein is
erudiet.
25.
Obstinaat: koppig, halsstarrig. Mijn buurmeisje
is heel obstinaat.
26.
Ridicuul: belachelijk. De tekening die ik heb
gemaakt vind ik belachelijk, maar kreeg
er wel 11000 euro voor.
27.
Interveniëren: bemiddelen. Ik heb het bemiddeld
toen er een straatgevecht was bij mij in de buurt.
28.
Delibereren: bedenken. Ik delibreer over mijn
cijfers of het nou wel goed uitkomt.
29.
Insubordinatie: verzet tegen meerdere: ik heb
insubordinatie tegen alle leraren omdat ze allemaal de zelfde mening hadden.
30.
Tutoyeren: jijen en jouen. Ik tutoyeer als ik
naar anderen praat.
31.
Toeval getallen: willekeurig gekozen getallen.
Mijn toeval getal was een 8.
32.
Kans: mogelijkheden. Ik had geen kans qua het
kiezen van de plek waar we op vakantie zouden gaan, want de meeste stemmen
waren naar New York.
33.
Kans experimenten: het gooien met dobbelstenen
en geldstukken. Mijn kans experiment was
een 6, dus ik begon als eerste met mens erger je niet.
34.
Romancier: romanschrijver. De Romancier van mijn
boek is mijn vader.
35.
Alreeds: alvast. Ik ga alreeds naar de auto toe.
36.
Integer: geheel getal. 10 is mijn hoogste
integer.
37.
Fobie: ziekelijke angst. Ik heb een fobie dat ik
niet alleen in een kleine ruimte kan blijven.
38.
Concept: opzet. Mijn concept tegen de leraren
veroorzaakte een haat tegen mij.
39.
Episch: tot de verhalende poëzie behorend. Dat
verhaal is episch.
40.
Integriteit: eerlijkheid. Zijn integriteit
steekt boven zijn eigen lengte.
41.
Aanpassingspolitiek: politiek om de
overheidsuitgaven aan te passen aan dalende inkomsten. koning Willem Alexander
past zich aan de aanpassingspolitiek.
42.
Absolute meerderheid: meerderheid van meer dan
vijftig procent. de absolute meerderheid koos voor Parijs als schoolreisje.
43.
Minister president: leider van de regering. de
leider van een regering in Turkije is Erdogan.
44.
Stempelen: systeem met stempelkaarten om
zwartwerken door werklozen te voorkomen. de opa van mijn buurman moest vroeger
elke dag stempelen, anders kreeg hij boete.
45.
Uitkering: geld dat iemand krijgt bijvoorbeeld
omdat hij werkloos is. mij opa en oma krijgen een uitkering omdat ze 65 jaar en
ouder zijn.
46.
Verzuiling: verdeling van het volk in
levensbeschouwelijke groepen met eigen organisaties zoals omroepen. ik hoor tot
de verzuiling Moslim.
47.
Orthodox: volgens voorschriften van een geloof.
mijn vriendin is een orthodox Christene.
48.
Seculier: wereldwijk, niet- godsdienstig. mijn
neef was eerst seculier maar nu is hij een moslim.
49.
Sharia: islamitische wetgeving. de sharia in
Irak kwam in verzet tegen de sjah.
50.
Sjah: koning van Iran. de sjah wilde van Irak
een moderne land maken.
51.
Appeasement: politiek om toe te geven aan eisen
van Hitler om de vrede te bewaren. Een politiek die appeasement werd genoemd.
52.
Blitzkrieg: bliksemoorlog; snelle, beweeglijke
oorlogvoering. Nederland was moedeloos tegen de Blitzkrieg.
53.
Capitulatie: overgave. Op 7 mei tekende de
Duitse legerleiding de onvoorwaardelijke capitulatie.
54.
Censuur: toezicht vooraf op mediaberichten. De
pers werd met scherpe censuur aan vanden gelegd.
55.
Vazalstaat: staat die een andere staat dient.
Slowakije werd een Duitse vazalstaat.
56.
Westen: democratieën in Europa en Amerika en hun
bondgenoten. Het westen deed weer niets.
57.
Bezetting: toestand waarin een leger een gebied
heeft veroverd en in bedwang houdt. Een bezetting van 2 jaar was begonnen.
58.
Collaboratie: samenwerking met de vijand. Zonder
collaboratie kon Engeland niet bestuurd worden.
59.
Gelijkschakeling: alle organisaties moeten de
totalitaire overheid volgen. Vakbonden en andere organisaties werden
gelijkgeschakeld.
60.
Rijkscommissaris: hoogste vertegenwoordiger van
het Duitse gezag tijdens de bezetting van Nederland. Hitler benoemde de
Roosevelt tot rijkscommissaris.
61.
Populatie: een groep individuen van dezelfde
soort in een bepaald gebied , die zich onderling voortplanten. De populatie bij
mij in de buurt zijn alleen maar koeien.
62.
Ecosysteem: dat abiotische en biotische factoren
samen een eenheid vormen. Planten en dieren vormen samen een eenheid, zij horen
tot de ecosysteem.
63.
Levensgemeenschap: als verschillende soorten
populaties samen in een gebied wonen, vormen deze een levensgemeenschap. Er was
een grote levensgemeenschap in de woestijn met heleboel verschillende soorten
dieren.
64.
Biomassa: het totale gewicht van de energierijke
stoffen van een organisme. De biomassa van de koe was 65 kilogram.
65.
Milieu: leefomgeving. Mijn milieu is zeer
vervuild.
66.
Biotische factoren: invloeden die afkomstig zijn
van het levende natuur. Biotische factoren zijn bijvoorbeeld de vieze huizen
door rattenpoep.
67.
Abiotische factoren: invloeden die afkomstig
zijn van de levenloze natuur.
68.
Producenten: planten. Producenten vormen een
grote deel in de voedselketen, zij zijn namelijjk de eerste schakel.
69.
Consumenten: dieren. Consumenten zijn
planteneters.
70.
Voedselketen: een reeks soorten, waarbij elke
soort voedselbron is voor de volgende soort. In de voedselketen is een rat een
voedselbron voor een kat.
1.
Abonneren op:
Posts (Atom)